Dr. Reinhardt of de wens een god te zijn
Het was meer uit toeval dat ik het zonderlinge werk van Dr. Reinhardt leerde kennen, hoewel me later het vreemde maar sterke gevoel bekroop dat ik vroeg of laat sowieso met hem in aanraking zou zijn gekomen.
Maar laat me bij het begin beginnen.
Zoals bij vele gebeurtenissen in het leven is het moeilijk te zeggen wanneer het precies begonnen is, aangezien er altijd vele factoren meespelen, die tot bepaalde beslissingen en de daarop gebaseerde handelingen leiden. In feite is het begonnen toen ik mijn studie Geneeskunde had afgerond en in een ziekenhuis aan de Chiemsee, een prachtig meer in de Duitse Alpen, ben gaan werken. Sindsdien zijn vele jaren verstreken, maar ik woon nog steeds in hetzelfde kleine, maar gezellige huis in Seebruck, net zo alleen en net zo gelukkig als altijd. Vanuit mijn tuin zijn het slechts een paar meter tot aan de oever, en na mijn werk of in het weekend maak ik dan ook graag een wandeling langs het meer. Soms kijk ik slechts naar de vogels die daar vliegen en zwemmen en naar de bergen die het meer omringen, soms denk ik na. Ik ben een ingetogen mens en deze eenzame wandelingen doen me uiterst goed. De meeste mensen uit de omgeving kennen mij al langer en begroeten me, als ze mij tegenkomen, maar weten ook dat ik op die momenten van mijn zeldzame rust geniet en beginnen daarom geen vriendelijk bedoelde gesprekken.
Op 7 januari begaf ik me ondanks een dreigend uitziende hemel weer op zo'n wandeling. Ik had net de laatste uren van een zevendaagse werkweek achter de rug. Veel van mijn collega's hadden zich tussen Kerst en Driekoningen een paar dagen vrij gegund, en omdat ik geen familie heb die ik met Kerst zou kunnen bezoeken, had ik hun ingrepen overgenomen. Nu lagen er twee vrije dagen voor mij, die ik in alle rust door wilde brengen.
Het was ongewoon koud, een ijzige wind waaide tussen de bergen door en sloeg me in mijn gezicht. Op milde winterdagen was het hier betoverend mooi, als de zon scheen en de hemel van een prachtig blauw was, wanneer de met sneeuw bedekte bergen zich in het meer spiegelden en het leek alsof de zwanen op de bergtoppen zwommen. Nu was het meer dichtgevroren. Af en toe hoorde ik het ijs gevaarlijk kraken, een werkelijk onheilspellend geluid, dat mijn hart, telkens als het onverwachts klonk, deed opspringen. Tijdens mijn wandeling kwam ik geen enkel persoon tegen, en ik waande me al alleen op de wereld. Hoewel het gedurende de dag niet erg licht was geweest, merkte ik dat de schemering had ingezet, en op bijna hetzelfde moment merkte ik ook dat er kleine sneeuwvlokken uit de hemel naar beneden dwarrelden. In het eerste moment had het een rustgevende werking, maar al snel veranderde de vredige sneeuwval in een heuse storm, en het leek alsof de schemering slechts enkele minuten duurde, want al snel zag ik geen hand meer voor ogen. Omdat ik een onverklaarbare antipathie tegen paraplu’s heb, had ik er op dat moment ook geen bij me. Ik dook – meer uit reflex dan uit overtuiging dat het iets zou helpen – diep weg in de kraag van mijn wollen winterjas, maar ik kon niet vermijden dat steeds meer sneeuw in mijn nek viel, alwaar het direct smolt en in koude stroompjes over mijn rug druppelde. Door mijn warme adem besloeg mijn bril terwijl sneeuwvlokken de andere kant van de glazen bedekten. Het was volledig zinloos verder te lopen, want ik kon de weg deels door de sneeuw, die hem bedekte, deels door de duisternis en deels door de problemen met mijn bril niet meer herkennen. Ik was al zeker vier kilometer gelopen sinds ik mijn huis had verlaten, nu terug te keren was daarom ondenkbaar. Ik wilde net op een enigszins droge plek onder een boom gaan zitten om te wachten tot het slechte weer over zou trekken, toen ik tussen de bomen door het zwakke schijnsel van licht zag. Ik twijfelde even, maar besloot toen toch een weg tussen de bomen door te banen, aangezien het er niet naar uit zag dat de weersomstandigheden zich in het komende uur zouden verbeteren. Het licht bleek van een groot, vrijstaand huis te komen, dat ik ondanks dat ik hier al jarenlang wandelde nog niet eerder had gezien. Ergens was het grappig dat ik uitgerekend op de avond, waarop ik de mij bekende wegen niet kon herkennen een onbekend gebouw ontdekte. Ik naderde het huis. De lange oprijlaan werd afgegrensd door een automatisch hek. Ik zocht naar een bel, maar op dat moment ging de deur van het huis al open en een vrouw van ongeveer dezelfde leeftijd als ik, om de vijftig dus, verscheen in de deuropening. Ze haastte zich naar het hek en opende een smalle poort die ik nog niet had gezien.
'Wat doet u in hemelsnaam buiten met dit verschrikkelijke weer?' riep ze uit, maar voordat ik antwoord kon geven duwde ze me door de poort heen en gebaarde dat ik onmiddellijk naar binnen moest gaan. Ze volgde me nadat ze de poort weer had afgesloten en klopte eerst de sneeuw van mijn jas, die ze vervolgens ophing, en maakte toen haar eigen jurk sneeuwvrij.
'Hartelijk dank,' stamelde ik. 'Ik had niet met zulk weer gerekend en werd er tijdens mijn wandeling door overvallen.'
Ze keek me met scheefgehouden hoofd aan, alsof ze wilde nagaan of ik werkelijk zo dom zou kunnen zijn, en blijkbaar was mijn uiterlijk tevredenstellend, want ze grijnsde en nodigde me uit om verder te komen. Ik mocht op de bank plaatsnemen, terwijl zij op het puntje van de daartegenover staande stoel ging zitten. Ze stelde zich voor als Marie en vertelde me dat ze al jaren in dit huis woonde, dat in het bezit is van haar baas, Dr. Reinhardt. Naar aanleiding van mijn opmerking dat ik het huis nog nooit eerder had gezien glimlachte ze treurig en drukte me op het hart dat Reinhardt zeer aan zijn privacy hing. Omdat ik merkte dat dit een ongemakkelijk thema voor haar was vroeg ik of er nog meerdere mensen in het huis woonden.
'Oh ja! Een heleboel, u dacht toch niet echt dat we dit grote huis slechts met zijn tweeën bewoonden?', lachte ze, en ik dacht iets van nervositeit in haar stem te horen, maar omdat ze die duidelijk voor mij probeerde te verbergen, ging ik er niet op in.
'Naast mij woont hier nog een kok, twee schoonmaaksters - u heeft er geen idee van wat voor een toestand het is, een huis als dit schoon te houden - een tuinman, die in deze tijd van het jaar natuurlijk niet veel meer te doen heeft dan het schoonhouden van de oprit, en de twee assistenten van de dokter.'
'Is uw baas arts, net als ik?'
'U bent arts?', vroeg ze verrast, alsof ze er behalve haar baas nog nooit een had ontmoet. Toen ze zich realiseerde dat ik haar vraag al had beantwoord, antwoordde ze: 'Nouja, arts... Dat is hij niet echt... Hij was ooit chirurg, maar na de dood van zijn vrouw heeft hij zijn werk neergelegd. Vele, vele jaren zijn sindsdien verstreken, ik was toen net twintig en was verschrikkelijk verliefd op de toenmalige tuinman... Achja, dat waren nog eens tijden, toen... Maar ik begrijp dat u op een antwoord wacht. Ja, de baas beoefent zijn beroep nu slechts nog in het door hem gebouwde laboratorium in het achterste deel van het huis, en behalve zijn assistenten laat hij daar niemand binnenkomen. In al die jaren heb ik nooit ook maar een hoek van die ruimte gezien. Af en toe hoor ik er wel eens geluiden vandaan komen, maar ik heb geleerd mijn nieuwsgierigheid in toom te houden. Nieuwsgierigheid is een slechte eigenschap, weet u.'
Ik knikte, zonder werkelijk overtuigd te zijn. Tenslotte ligt het in de aard van een wetenschapper steeds op zoek te zijn naar nieuwe informatie, en nieuwsgierigheid is nou juist de drijvende kracht daarachter.
'Is de dokter op het moment thuis?'
'Ik... Ik geloof het wel, het zou tenminste behoorlijk onvoorzichtig zijn, met dit weer naar buiten gaan, zeker op zijn leeftijd, maar hij is ongetwijfeld erg druk. Kan ik u een kop thee aanbieden? U kunt gerust hier blijven tot het weer een beetje opklaart. Tenzij u haast heeft, dan wil een van de jongens u vast en zeker naar huis rijden.'
'Een thee zou heerlijk zijn, bedankt,' zei ik glimlachend.
De vrouw sprong op en verdween in de keuken om de beloofde thee te zetten, en ik had een moment tijd om in de woonkamer om me heen te kijken. Het was een buitengewoon grote en donkere kamer. Aan de muren hingen schilderingen van Griekse goden, en wel zo veel dat de kamer net zo goed een expositieruimte in een museum kon zijn geweest.
'Uw baas is vermoedelijk een liefhebber van de klassieke oudheid?' vroeg ik Marie toen ze met de thee terugkwam.
Ze aarzelde even, keek me nog eens van top tot teen aan en antwoordde toen: 'Hij praat niet veel met me. Hij is weliswaar altijd vriendelijk, ik kan niet klagen, maar in al die jaren die ik hier gewoond heb, heb ik hem nooit goed leren kennen. Hij is erg gesloten.'
De man begon me meer en meer te interesseren, en vooral de vraag waarom hij het werk dat hij in zijn laboratorium uitvoerde zo angstvallig voor zijn personeel verborgen hield, hield me bezig. Ik vroeg me af of hij mij als zijn beroepscollega zijn werk zou willen voorstellen. Ik dacht er nog over na hoe ik dat Marie het beste kon vragen, toen er een deur openging. Een man stapte de woonkamer binnen. Zijn uiterlijk liet een koude rilling over mijn rug glijden, hoewel ik niet precies kon benoemen, waaraan dat lag. Ik begreep onmiddellijk dat dit de heer Reinhardt was. Het vreemde aan zijn uiterlijk was dat ik op basis daarvan niet kon raden hoe oud hij was. Na wat Marie me over hem had verteld had ik een man verwacht die minstens twintig jaar ouder was als ik. In zijn gezicht was echter geen enkele rimpel te ontdekken, en bovendien had hij een volle bos blonde haren, die het kapsel van een van zijn Griekse helden evenaarde. Toen hij me zag zitten kwam hij naar me toe en begroette me vriendelijk. Zijn stem verwarde me nog sterker, want het was duidelijk de stem van een oudere man.
'Welkom in mijn huis,' zei Reinhardt, 'Waaraan heb ik dit bezoek te danken?'
'Dokter Henninger werd door de sneeuwstorm overvallen,' zei Marie haastig, nog voordat ik de kans had gekregen zelf antwoord te geven. Ik begreep uit haar reactie dat onverwachts bezoek in dit huis niet gebruikelijk was.
'Ja, het weer laat zich van zijn wilde kant zien,' mompelde Reinhardt.
'Gelukkig heeft u mijn huis gevonden. Wij zijn dus collega's?'
'Ik ben chirurg in het ziekenhuis,' bevestigde ik.
'Goed, heel goed,' zei hij, meer tegen zichzelf dan tegen mij, terwijl hij met zijn hand over zijn voor zijn vermoedelijke leeftijd ongewoon sterke kin streek.
Omdat ik niet over zijn geheimzinnige werk durfde te beginnen zweeg ik.
'Zou u hier willen overnachten?' vroeg Reinhardt met een betekenisvolle blik uit het raam.
Ik volgde zijn blik en stelde vast dat het weer zich daadwerkelijk niet leek te willen verbeteren, en daarom was zijn voorstel een aantrekkelijke. De mysterieuze man bleek opener te zijn dan ik op basis van het door Marie geschetste beeld had verwacht. Maar ook zij leek door dit voorstel verrast te zijn, want ze sprong zenuwachtig op en zei dat ze meteen een kamer in orde zou maken, maar dat ze er ook zeker van was dat een van de jongens mij naar huis zou brengen, als ik dat liever zou willen.
'Ik neem het voorstel van uw baas graag aan,' zei ik haar, en daarop verliet ze met haastige stappen de woonkamer.
Reinhardt en ik waren nu alleen. Ik moest mijn best doen het onaangename gevoel dat hij in mij veroorzaakte te negeren en probeerde ook mijn blik van hem los te maken, want ik keek naar hem alsof ik probeerde zijn geheimen te ontdekken door slechts naar hem te kijken.
'Op welk gebied bent u gespecialiseerd?' vroeg hij.
'Ik houd me voornamelijk bezig met chirurgie na ongevallen.'
Hij maakte een geluid dat ik niet wist te interpreteren.
'En u?' vroeg ik voorzichtig, toen hij niet verder vroeg.
'Ik ben al een tijdje met pensioen, maar heb in mijn leven al zo'n beetje alles geopereerd, wat er te opereren valt.'
Hij moest dus echt ruimschoots ouder zijn dan ik! Ik begreep dat zijn uiterlijk het resultaat van vele plastische ingrepen was, maar ik verbaasde me over de zuiverheid waarmee die operaties waren uitgevoerd. Er was geen enkel litteken te zien, zijn gezicht was net zo levendig als dat van een dertigjarige.
'Als u me wilt vergeven... Ik heb nog heel veel te doen. Marie maakt uw kamer klaar. Voelt u zich hier thuis.'
Ik knikte dankend en liet me al snel daarna door Marie naar mijn kamer brengen.
Het was midden in de nacht toen ik wakker werd. De wind was gaan liggen, de wereld werd van een immense stilte omhuld, door die niet te evenaren stilte, die slechts na heftige sneeuwbuien bestaat. De maan was driekwart vol en probeerde haar licht door de wolken te dringen. Door haar reflectie op de witte velden leek het buiten licht te zijn. Nu merkte ik wat me gewekt had: er klonk een dof geluid vanuit het achterste deel van het huis, daar waar zich Dr. Reinhardts laboratorium bevond. Een onbeschrijfelijke drang om naar het lab te gaan overviel me. Ik keek op mijn horloge. Kwart voor drie. Over een paar uur zou ik weer op huis aan gaan. Wie kon mij zeggen of ik Dr. Reinhardt dan ooit nog zou zien? Volgens Marie was bezoek een rariteit. Ik was ook niet echt gerust op of hij mijn onverwachte bezoek niet onaangenaam vond. Aan de andere kant was hij erg vriendelijk geweest, bovendien waren we in zekere zin collega’s. Ik besloot me aan te kleden en kort daarna sloop ik door het grote huis. Op de geluiden die vanuit het laboratorium kwamen na was het er muisstil. Alle inwoners van het huis schenen zich in een diepe slaap te bevinden.
Toen ik voor de deur van het lab stond, twijfelde ik plotseling. Had Reinhardt me niet in eerste instantie angst ingeboezemd? Wat als er zich achter deze deur iets bevond dat ik helemaal niet wilde zien? Maar mijn nieuwsgierigheid nam de overhand. Ik probeerde de klink en merkte tot mijn verrassing dat de deur niet was afgesloten. Ik opende hem een op een kier en gluurde naar binnen. Een fel, wit licht vulde de ruimte, die duidelijk het uiterlijk van een operatiekamer had. Aan de linkerwand stonden hoge kasten met scalpels, tangen, scharen en vloeistoffen, aan de rechterwant stonden verschillende koelkasten, en in het midden stond een operatietafel. Ik zag een tweede deur die naar een tweede ruimte ging. De geluiden waren ondertussen verstomd. Omdat ik niemand zag, betrad ik de kamer en liep naar de tweede deur toe. In de tweede ruimte zag ik Reinhardt over een tweede operatietafel gebogen staan. Op de tafel lag een mens. Ik schraapte mijn keel om Reinhardts aandacht op mij te vestigen. Rustig, alsof hij mijn aanwezigheid al lang had gemerkt, draaide hij zich om, naald en hechtdraad in de hand.
'Dokter Henniger, wat een verrassing. Heb ik u gewekt?'
Ik kon niet antwoorden. Mijn blik werd aangetrokken door de man die met half open gesneden, half dichtgenaaide buik op de operatietafel achter Reinhardt lag. Er was geen medisch oordeel nodig om te kunnen zeggen dat deze patiënt dood was. Een vlaag van misselijkheid overviel me toen ik zag dat naast de tafel een bakje stond waarin zich een lever, die ongetwijfeld van die levenloze patiënt stamde, bevond. Hoewel ik zelf chirurg ben kon ik een gevoel van afschuw niet onderdrukken. Iets klopte niet. Waarom zou een bevoegd arts 's nachts, heimelijk en vooral zonder enige assistentie een transplantatie uitvoeren? En wat me nog sterker verbaasde: hoe kwam hij aan die persoon op de tafel? Ik had er enorme spijt van dat ik het laboratorium ooit was binnengegaan.
Reinhardt bemerkte mijn toestand en zei daarom met geruststellende stem dat ik rustig kon gaan zitten, hij moest deze operatie nog afsluiten en zou dan naar mij toe komen.
Woordeloos verliet ik de ruimte en ging op de eerste stoel zitten, die ik in de voorkamer aantrof.
Na korte tijd kwam Reinhardt uit de sinistere operatiekamer naar me toe.
'Het spijt me werkelijk als dat wat u gezien heeft u... gechoqueerd heeft. Maar ik ben ervan overtuigd dat u alles zult begrijpen, als u mij mijn werkzaamheden laat uitleggen.'
Ik knikte alleen maar. Wat zou hij met het lichaam van die man gedaan hebben? En wat was hij met die lever van plan?
'Eerder vanavond zag ik aan uw verbaasde blik dat u zich over mijn uiterlijk verwonderd hebt. U had waarschijnlijk een ander, ouder beeld van mij?'
Dat moest ik toegeven. Hij glimlachte.
'Ik wil u in mijn geheim inwijden. U had gelijk toen u dacht dat ik ouder moest zijn als u. Ik ben negenenzeventig.'
Een kreet van verbazing ontglipte mijn lippen.
'Maar hoe...', stamelde ik.
'Hoe het komt dat ik er zo jong uit zie? Heel eenvoudig. Ik bevind me in een proces van continue vernieuwing. De chirurgie is ondertussen zo ver ontwikkeld, dat werkelijk ieder lichaamsdeel vervangbaar is, zowel de organen als ook het huidweefsel. Voordat mijn lichaam de kans krijgt te verouderen, vervang ik zijn delen. Ik ben, als u zo wilt, een apparaat, een machine, waarvan kapotte onderdelen door nieuwe worden vervangen. En daarnaast bedien ik me rijkelijk met Botulinumtoxin, wat u waarschijnlijk wel kent. Een wondermiddel voor mijn doeleinden.'
'Deze lever...'
'... Zal over een paar uur de mijne vervangen.'
Ik kon het niet bevatten. Deze man praatte over orgaantransplantaties alsof het over het kopen van een nieuwe bril ging.
'Ik merk dat het u allemaal een beetje ongemakkelijk maakt,' zei Reinhardt, en daarmee drukte hij zich nogal voorzichtig uit, want ik was diep ontzet. De hele situatie was beklemmend, en hoewel ik geen angstig mens ben maakten de stilte, het vreemde huis en het veel te jonge uiterlijk van deze vreemde dokter me bang.
Hij stond op en liep, zijn handen op zijn rug gekruist, een ronde door de kamer.
'De wetenschap bereikt haar grenzen. We kunnen naar de maan vliegen. We kunnen het ontstaan van het universum nabootsen. We kunnen onszelf kopiëren. Steeds meer ziektes zijn te genezen. Maar nog lang niet allemaal! En dan heb ik het nog niet eens over het verval dat ons vroeg of laat te beurt valt. De mens kan zoveel, en toch is het nog steeds niet mogelijk onsterfelijk te zijn, hoewel dat al eeuwenlang het hoogste streven van de mensen is. We geloven in leven na de dood, alleen maar om niet te hoeven denken, dat het leven ooit ten einde komt!'
Dat was dus zijn doel! Hij wilde zijn lichaam jong houden door zijn lichaamsdelen steeds weer te vervangen door die van jongere mensen...
'Ik zal de eerste mens zijn die nooit ouder wordt en nooit sterft,' bevestigde hij trots, 'en niet alleen mijn organen en mijn huid worden vernieuwd, ook mijn gewrichten zullen een voor een door prothesen worden vervangen, zodra de slijtage inzet. Beide knieën zijn al van metaal.'
Het was simpelweg morbide. Als een soort moderne Frankenstein bouwde hij een monster van lichaamsdelen - met als verschil dat hij zelf het monster werd! Aan de andere kant... als het hem zou lukken...! Stelt u zich voor: het eeuwige leven en de eeuwige jeugd zou eindelijk voor onze voeten liggen! En als we het klonen ooit ver genoeg onder de knie zouden hebben zouden we voor organen niet eens meer van mensen afhankelijk zijn. Het vervangen van lichaamsdelen zou niets anders meer zijn dan het vervangen van een doorgebrande gloeilamp!
'En nu, mijn beste Henninger, wil ik u vragen mij te helpen. U bent precies op tijd gekomen, weet u, nu mijn eerste assistent,' - hij knikte in de richting van de ruimte waarin ik hem had aangetroffen - 'een zo ongelukkig ongeval heeft gehad...'
'Die man was uw assistent?' riep ik ontzet uit.
'Wat hem is overkomen is triest,' verzuchtte Reinhardt, 'Maar ik zal toegeven, dat het voorval voor mij ook gelegen kwam. De arme jongen - God hebbe zijn ziel - had toevallig dezelfde bloedgroep als ik. Het wordt mijn eerste orgaantransplantatie. En u gaat hem uitvoeren.'
Er was iets vreselijk bedreigends aan de manier waarop hij zich uitdrukte. Ondanks zijn kalme stem kwam hij autoritair over en ik voelde dat hij geen tegenspraak zou dulden. Die arme jonge man... Iets zei me dat er iets met dit vermeende ongeluk niet klopte.
'Ik?' herhaalde ik onzeker.
'Ja. U bent toch chirurg, niet waar?'
'Ja, maar...'
'Prachtig. U begrijpt dat ik me geen betere kan wensen - ik kan natuurlijk niet met mijn lever naar uw ziekenhuis gaan en een willekeurige arts vragen, die in mij in te planten,' lachte hij.
'Nee... Daar heeft u gelijk in,' mompelde ik.
'Prima. Dan kunnen we meteen beginnen. Een orgaan kan zich beter niet te lang buiten een lichaam bevinden.'
Ik had geen keus. Hoe langer ik naar Reinhardt keek en hem hoorde praten, des te meer raakte ik ervan overtuigd dat de dood van deze assistent niet toevallig was. Waartoe zou Reinhardt in staat zijn als ik hem niet zou gehoorzamen? Hoewel hij me niet bedreigd had, voelde ik dat wel zo. Ik weet dat het achteraf bezien zwak klinkt, dat ik niet eens geprobeerd heb me te weren. Maar u moet me vergeven, en ik sta mezelf toe te beweren dat u in mijn situatie hetzelfde had gedaan. Bovendien was daar nog deze perverse maar desondanks bestaande nieuwsgierigheid van de wetenschapper in mij: als Reinhardt zijn plan succesvol uit zou voeren betekende dat een enorme doorbraak in de geneeskunde - en ik zou er dan een steentje aan bij hebben gedragen. Tussen die gedachten bleef ik zweven terwijl we ons zwijgend op de operatie voorbereidden.
Toen ik me over hem heen boog en een perfecte snee maakte, voelde ik de wroeging opkomen. Onsterfelijkheid was iets onnatuurlijks. Dat wat Reinhardt deed was onnatuurlijk. Ik had de macht in mijn handen om hem te stoppen. Was dat als goed mens niet ook mijn plicht? En - en deze angst was ten slotte doorslaggevend - zou ik morgen überhaupt nog naar huis komen, nu hij me zijn geheim had toevertrouwd? Natuurlijk niet! Had Marie niet gezegd dat Reinhardt zijn laboratorium altijd afgesloten en zijn werk streng geheim had gehouden? Maar toen hij vernam dat ik arts ben zag hij een mogelijkheid, die hij niet aan zich voorbij wilde laten gaan - hij had me vanavond in de val gelokt! Maar hij had me verkeerd ingeschat. Nu lag hij voor mij op zijn operatietafel, volledig onder narcose en midden in een operatie. Ik kon ervandoor gaan, en hij zou het niet doorhebben voordat iemand hem vond of wanneer het narcoticum zou zijn opgebruikt en hij uit zichzelf wakker zou worden. En dan bestond er nog een kans, dat hij voor die tijd zou komen te overlijden... Een mens, die naar onsterfelijkheid streeft en op de weg ernaartoe sterft. Het was te ironisch.
Dat alles was al meer dan een jaar geleden. Ik heb het huis op die avond in alle haast verlaten en ik heb sindsdien nooit meer iets van Dr. Reinhardt of Marie gehoord. Ik weet niet of hij het overleefd heeft. Ik durfde nooit meer in de buurt van zijn huis te komen. Soms denk ik dat het allemaal maar een boze droom was, en dat er in werkelijkheid helemaal geen Dr. Reinhardt bestaat. Maar of hij nu het werk van mijn onderbewustzijn is of niet, ik ben er zeker van dat er mensen zoals hij bestaan, die hetzelfde nastreven als hij, en ik kan slechts hopen dat die niet dezelfde wegen als hij zullen bewandelen.