Genesis of de geschreven waarheid
Ze schrok op en keek verward om zich heen.
»Waar ben ik? Wie ben ik?«, stamelde ze.
»In bed, waar anders?«, antwoordde hij slaperig. »En je bent mijn vrouw. Wat is er? Heb je naar gedroomd?«
»Ja, nee… Ik bedoel… besta ik eigenlijk wel?«
»Wat is dat nou voor een vraag? Slaap verder. Alles is goed.«
»Nee, serieus! Wie kan bewijzen dat ik besta? Of dat jij bestaat? Dat alles om ons heen bestaat?«
Ze ging rechtop zitten en vervolgde opgewonden: »Dat kan eigenlijk niemand! Misschien zijn we slechts iemands gedachten, de gedachten van een schepper, die alles bepaalt wat we doen en denken en zien...«
»Ben je nou plotseling religieus geworden?«
»Ik bedoel niet God... Ik bedoel dat we misschien produkten van het bewustzijn van een ander zijn. Net zoals dat mijn romanfiguren produkten van mijn fantasie zijn.«
»Heb je onlangs De wereld van Sofie gelezen of wat is er aan de hand? Dit onderwerp is me een beetje te veel van het goede op dit tijdstip. Ga weer liggen, we kunnen het er mogen over hebben.«
Maar ze luisterde niet zo bezeten was ze van het idee. Aangenomen dat het waar was: dan kon ze het nooit bewijzen, tenzij deze schepper zichzelf prijs zou geven. Ze besloot het uit te proberen. Ze ging naar haar werkkamer, ging achter haar computer zitten en opende het bestand dat haar nieuwe boek zou gaan worden. Het werd een historische roman die zich in de 16e eeuw afspeelde. De karakters bevonden zich op het moment waar ze de laatste keer was gestopt met schrijven in een salon en voerden levendige gesprekken onder het genot van veel alcohol.
Bertrand wilde zich in de leunstoel laten vallen, maar bleef ervoor staan en keek hem met een schuin hoofd aan.
»Zeg eens, was die stoel daarstraks niet grijs?«
»Jazeker. Waarom vraag je dat, vriend?«, hikte de aangesprokene.
»Wel, momenteel is hij van bruin leer.«
Henrik draaide zich naar de stoel in kwestie om.
»Potverdorie! Je hebt gelijk! Jakkes, hoe kan een stoel zich nou zo plotseling en zonder enige waarschuwing transformeren?«
Hij loerde in zijn glas en zette het de voor alle zekerheid weg. Hij had in beschonken toestand al veel meegemaakt, maar dat een leunstoel zijn uiterlijk veranderde, dat was iets nieuws.
»Waarlijk een merkwaardig zaakje.«
»Verrek! Henrik, kijk daar eens, nu breekt toch plots je plafond open!«
Ze had overwogen of ze gewoonweg de salon binnen zou stappen, maar had dan toch besloten dat het overtuigender was als ze letterlijk uit de lucht zou komen vallen. Ze was tenslotte toch een soort van godheid, ze had tenminste die twee mannen in het leven geroepen, daarom leek het haar adequaat als ze ook een bijpassend indrukwekkend entrée zou maken. Ze schreef verder.
In de leegte, waar tot voor kort nog het plafond was geweest, verscheen een reusachtig vrouwelijk gezicht. De twee mannen weken terug.
»Goedemiddag samen«, zei het gezicht.
De mannen keken elkaar stomgeslagen aan en begonnen zich tegelijkertijd naar achteren te bewegen, maar na drie achterwaartse stappen bleven ze staan.
»Verder kunnen jullie niet lopen, omdat ik het niet wil.«
Nu ze zichzelf een rol liet spelen in haar verhaal, werd ze zich met een klap bewust van de enorme macht die ze had. Zij bepaalde waarheen en hoe ver de mannen liepen, of ze elkaar aankeken, of ze rood aanliepen of bleek werden, en wat ze zeiden.
»Ik kan me daadwerkelijk niet bewegen,« fluisterde Henrik naar zijn vriend.
»Ik ook niet!«
»Potverdrie! We mogen niet meer zoveel drinken!«
»Daar moet ik je bij uitzondering gelijk geven, dit zaakje bevalt me ook voor geen cent!«
»Heren, heren, kalm aan. Ik zal het jullie uitleggen.«
»Ze zou ons op zijn minst met ‚u‘ aan kunnen spreken, nadat ze me mijn plafond al heeft ontfutseld,« mompelde Henrik.
»Dat hoef ik niet te doen, en maak je om je plafond geen zorgen – zodra ik hier klaar ben, zal hij weer intact zijn en jullie zullen je van het hele voorval niets meer herinneren. En wat die leunstoel betreft – die zal dan altijd al van bruin leer geweest zijn. Ik hoef slechts de betreffende zin op pagina 78, waarin de stoel voor het eerst wordt genoemd, te veranderen.«
»Wat zegt u allemaal?«
Het gezicht grijnsde.
»Ik ben schrijfster. Ik heb jullie bedacht. Jullie bestaan slechts in mijn fantasie, en op papier in mijn manuskript, later misschien in boeken, als ik geluk heb.«
Een reactie van de mannen bleef uit. Ze had die zelf moeten bedenken, maar ze kon zich geen realistische reactie voorstellen. Ongeloof was de voordehandliggenste, maar dat het plafond was verdwenen en de stoel was veranderd was ontegenzeggelijk, dat konden die mannen niet ontkennen, niet eens vanwege hun hoge alcoholconsumptie. Hoe zou ze zelf reageren, als haar zoiets zou overkomen? Ze zou in eerste instantie ook aan zichzelf en haar psychische toestand twijfelen. En daarna? En als ze het uiteindelijk wel moest toegeven, dat het waar was, wat haar zogenaamde schepper, haar schrijver (in het Engels ging één begrip voor beide op – creator; die mensen of verhalen creëert) haar vertelde? Dan zou ze weten dat ze in haar hele leven nog niets zelfs hat bepaald en dat ook haar toekomst van vreemde hand bestuurd zou worden. Maar, dacht ze, wat was dan eigenlijk het verschil met de huidige situatie? Ze was een van die mensen, die niet aan een vrije wil geloofden. En dat de toekomst een groot raadsel was, dat mocht duidelijk zijn. En dan was er nog dat: mocht haar leven werkelijk van hogerhand bepaald zijn, dan was het tot nu toe een redelijk consistent leven geweest. Waarom zou zich daaraan iets veranderen? Het was waarschijnlijker dat alles gewoon verder zou gaan zoals het geweest was. Dan maakte het dus ook niets uit of ze nu wist of ze echt bestond of niet. Misschien was het zelfs beter te geloven dat ze het niet waar, dan was het in de toekomst ongetwijfeld gemakkelijker om beslissingen te nemen, want dan zouden het immers niet haar eigen beslissingen zijn. Als ze het zo bekeek, was dat eigenlijk best prettig. En ook als ze moest sterven, kon ze eraan geloven ze dat ze elk moment weer in een ander verhaal tot leven kon worden gewerkt – net hoe het haar schepper beviel.
Ze veranderde de beschrijving van de stoel op pagina 78, verwijderde alles wat ze net geschreven had en kroop met een tevreden gevoel weer terug in bed.
»Waar was je?«, mompelde haar man, terwijl hij tegen haar aan kroop.
»Ik heb scheppertje gespeeld. En ik ben tot de conclusie gekomen dat het me niet uitmaakt of ik wel of niet besta.«