Of Things Past and Imagined
  • Home
    • About me
  • History
  • Book reviews
  • Authors & Illustrators
  • Blog

Het alles bepalende besluit van de heer Neumann

Zuchtend liet Neumann zijn pen vallen en staarde ontevreden naar de betonnen gebouwen aan de overkant van de straat. Hij ergerde zich weliswaar aan zichzelf, maar lag het niet ook aan de tijd, waarin hij geboren was, dat hij zo ongeduldig van aard was? Hij was er van overtuigd dat een verhaal met pen op papier geschreven moest worden, niet met een computer, want dat vond hij volkomen onpersoonlijk en bovendien ook onromantisch. Maar hij had vastgesteld dat zijn gedachten sneller waren dan de hand, waarmee hij ze probeerde op te schrijven, en bovendien moest hij toegeven dat zijn gedachten telkens heen en weer zweefden tussen zijn verhaal en andere dingen, die niet ter zake deden. Concentratie was een lastig iets, niet in het minst vanwege de telefoon, waarvan het scherm voortdurend oplichtte, of door het feit dat hij zijn blik regelmatig op het beeldscherm van zijn laptop liet vallen, waar het ene na de andere bericht binnenkwam. Hij had al eens overwogen zijn bureau naar het voorbeeld van een werkkamer in de achttiende eeuw in te richten en met veer en inkt te schrijven, maar die gedachte had hij ook al snel weer laten varen. Wat had het voor nut afstand te doen van elektronische apparatuur, terwijl buiten voortdurend auto's voorbijraasden en 's avonds het felle kunstlicht van een lantaarnpaal door het raam naar binnen scheen? Nee, hij kon het heden niet vermijden noch negeren. De computer uitschakelen en de telefoon opbergen zou een mogelijkheid zijn geweest, maar als hij iets moest opzoeken was het toch verdomde handig dat het alwetende internet in de buurt was. En zijn vrouw zou ongetwijfeld klagen als hij telefonisch onbereikbaar zou zijn. Ze had ook gelijk, er kan immers van alles gebeuren waardoor hij bereikbaar moest zijn. Onzin!, dacht hij in het volgende moment; vroeger lukte dat toch ook. Misschien kwam het ene of het andere bericht toen iets later aan dan tegenwoordig, maar was de snelheid van het huidige tijdperk ook niet lichtelijk overdreven? Berichten werden verstuurd voordat de zender ervan goed en wel bedacht had wat hij eigenlijk wilde zeggen. Waarom zou hij ook, hij kon er immers altijd nog een tweede boodschap achteraan sturen.

Een merel landde op de vensterbank. Was je nou maar een raaf geweest, dan had ik een gedicht aan je kunnen wijden, dacht Neumann melancholisch. Zal ik ooit gelukkig worden?, vroeg hij de merel. Ze hield haar kopje scheef, keek hem even aan, stootte een schrille toon uit en vloog weg. Misschien is dat merels voor ‘nevermore’, dachte hij, en hij borg vervolgens de pen en het bekladde papier definitief weg. Hij werd van het verlangen bevangen, de vogel achterna te gaan. Hij trok zijn jas aan, nam zijn telefoon van tafel, dacht kort na en legde hem toen weer terug. Hij kon toch zeker wel een blokje om gaan zonder dat ding mee te nemen, dacht hij; niet weinig trots over dit besluit.

Buiten haalde hij diep adem. Op dat moment raasde er een motor voorbij. Hij keek het voertuig na en luisterde naar hoe zijn bestuurder dicht voor de bocht volgas gaf en er met piepende wielen vandoor ging. Frisse lucht, dacht hij bij zichzelf, gevuld met uitlaatgassen en andersoortig gif. Een verdrietige glimlach vormde zich om zijn lippen. Dan besloot hij, zonder daarvoor werkelijk een reden te hebben, naar links te gaan, en begon met zijn wandeling. Beslissingen, dacht hij, wat hebben die eigenlijk nog te betekenen? Was niet ieder besluit omkeerbaar, als hij dat zou willen? Hij kon immers altijd weer omdraaien en toch naar rechts lopen. Bestonden er besluiten, die niet ongedaan gemaakt konden worden? (Buiten zulke dingen zoals zich uit een raam op de tweeëndertigste verdieping te storten natuurlijk, dat was in de regel een onomkeerbaarheid). Hij dacht na en raakte er meer en meer van overtuigd, dat zijn eerste gedachte compleet verkeerd was geweest. Alle beslissingen veroorzaakten iets. Wellicht had hij op de van hem afgelegde weg al een mier vertrapt, wat niet gebeurd was wanneer hij voor de deur had besloten naar rechts te gaan. In stilte verontschuldigde hij zich bij de denkbeeldige mier; misschien was ze er werkelijk geweest. Hij had in elk geval niet al te zorgvuldig gekeken waar hij zijn voeten neer had laten komen. Of, dacht hij vervolgens, rechts had een vogel iets op zijn hoofd kunnen laten vallen, en dat had hij voorkomen omdat hij naar links was gegaan. Hij besloot op de weg naar links de blijven, de straat, die naar het station leidde. Het kon natuurlijk zijn, dat die betreffende vogel nu pas kwam. Maar hij kon natuurlijk ook nu over zijn hoofd vliegen en zijn behoefte op dat moment doen. Hij twijfelde kort, of het niet toch beter was om naar rechts te gaan, maar op dat moment nam hij zich voor, bij deze wandeling geen enkele beslissing terug te draaien en er eens bij stil te staan, hoe vaak hij eigenlijk in de verleiding kwam, juist dat te doen.

Hij kwam op het idee om in de tabakwinkel op het station een krant te kopen, en omdat hij dat nu had gedacht, moest hij het ook doen, als hij zijn belofte aan zichzelf trouw wilde blijven. Het winkeltje was leeg, op een moeder met haar zoontje van een jaar of vijf, zes na, die bij de ingang stonden. Het jongetje rommelde met het grootstmogelijke interesse tussen de boeken voor zijn leeftijdscategorie. Hij trok zijn moeder aan haar mouw en bedelde erom dat ze een van de boekjes voor hem kocht, wat ze ook deed, om de kleine kerel vervolgens naar het perron mee te slepen. Blijkbaar moesten ze de trein hebben die net op dat moment het station binnenreed. Omdat Neumann een nog onverklaarbaar groot interesse voor het jongetje voelde, kocht ook hij een kaartje en volgde hen de trein in. De deuren sloten direct achter zijn rug. Des te beter, dacht hij, nu kon hij niet eens meer terug, als hij al zou hebben gewild. Een moment speet het hem dat hij zijn telefoon niet had meegenomen, aangezien hij nu duidelijk langer van huis bleef dan oorspronkelijk gedacht, maar hij kon het ding nu toch niet naar zich toe toveren, dus haalde hij zijn schouders op en ging zitten. Het jongetje was ondertussen net zo verdiept in zijn lektuur als zijn moeder in haar mobieltje. Neumann verheugde zich erover dat dit exemplaar van de tegenwoordige jeugd in literatuur geinteresseerd leek te zijn, voor zover men lektuur voor zijn leeftijd literatuur kan noemen. Hij was er echter van overtuigd, dat deze jongen in zijn latere leven nog met echte literatuur in aanraking zou komen, en als hij het al niet geloofde, dan hoopte hij het tenminste. Nu begreep hij ook, waarom de jongen hem zo interesseerde: had hij vroeger zelf van niet iedere gelegenheid waarin hij kon lezen gebruikgemaakt? Hij zag in het kind een vroegere versie van zichzelf, hij keek zogezegd in een spiegel van het verleden. De jongen keek van het boek omhoog en ontmoette Neumanns blik, staarde hem een tijdje uitdrukkingsloos aan en richtte zijn blik vervolgens naar buiten. Neumann volgde de ogen van het jongetje en keek net als hij naar de voorbijrazende velden, die door huizen, kantoorgebouwen en wegen afgewisseld werden. Hij wist dat er zich achter de bebouwing bergen en bossen bevonden, maar die kon hij slechts voor zijn geestelijk oog zien. Hij dacht aan zijn jeugd, aan zijn studententijd, als hij door de bossen was gelopen en over de belangrijke dingen des levens, zoals vrouwen en eeuwige roem, had nagedacht. Een vrouw had hij inmiddels, de eeuwige roem liet nog op zich wachten. Maar het voordeel van eeuwigheid is dat het eigenlijk niet uitmaakt wanneer die begint, het is immers de tijd die volgt, die werkelijk telt. Dat zei hij tenminste altijd tegen zichzelf als hij een aanval van zelftwijfel voelde opkomen. Hij had geschiedenis gestudeerd, wat achteraf bezien niet het meest geschikte studievak voor hem was geweest, want hij neigde naar melancholie en hij wist aan ieder tijdperk iets te benoemen dat bewees, dat dat tijdperk een betere geweest was dan het huidige. Een groot deel van zijn leven had hij op een gymnasium geschiedenis gedoceerd, een beroep dat hem evenveel vreugde als leed had gebracht. Een paar jaar geleden was hij met vervroegd pensioen gegaan en had zich zijn eigenlijke passie, het schrijven, toegewijd. Nu en dan miste hij het werk op school, voornamelijk als hij met schrijven in een leegte bleef hangen, zoals nu het geval was. Maar daaraan wilde hij eigenlijk niet denken. Hij keek de kleine jongen nog eens aan en bewonderde zijn intelligente uiterlijk, de stille geestdrift in die grote ogen, die nog altijd ononderbroken uit het raam staarden. Pas toen het boek van zijn schoot op de grond gleed en zijn moeder het geërgerd weer opraapte, las hij verder, waarbij het puntje van zijn tong uit zijn rechtermondhoek stak. Neumann realiseerde zich dat het jongetje te jong was om daadwerkelijk te kunnen lezen en zodoende het nodige bij de plaatjes in het boek moest fantaseren, wat zijn bewondering alleen maar vergrootte. In gedachten zag hij hem al tot een groot auteur opstijgen. Hij hoopte dat de kleine man in zijn leven niet dezelfde fouten zou maken als die hijzelf had gemaakt. Als hun blikken elkaar opnieuw kruisten glimlachte hij naar de jonge schrijver, maar deze beantwoordde zijn glimlach met een onverschillige (of lag er zelfs een soort afkeur in zijn ogen?) blik. Vanaf dat moment voelde hij zich door de jongen verslagen en durfde hem niet meer aan te kijken.

De trein remde. Hij had op het station gegokt dat de moeder met haar zoon naar de eerstvolgende stad zouden reizen en had daarom een kaartje daarnaartoe gekocht. Hoewel hij zijn vermoeden bevestigd zag, stopte hij met de achtervolging, want het schaamgevoel dat het jongetje in hem had veroorzaakt was nog steeds niet volledig verdwenen. Omdat hij nu toch in de stad was, besloot hij, in plaats van meteen weer in de trein naar huis te stappen, een rondje door het centrum te lopen en te kijken of hij daar niet de een of andere inspirerende gebeurtenis zou zien.

Hij liep een tijdje rond zonder iets te ontdekken wat hem prikkelde. Hij probeerde in kleinigheden iets moois te ontdekken, maar alles wat hij zag waren haastig lopende mensen, of het nou studenten, zakenmannen of moeders waren. Hij constateerde dat de meesten ervan ofwel een telefoon aan hun oor hadden, ofwel ermee in hun hand liepen en er op typten. Hij greep automatisch naar zijn zak, waar zijn telefoon zich normaal gesproken bevond, maar herinnerde zich toen dat hij hem thuis had laten liggen. Het was nog vroeg, zijn vrouw zou nog lang niet uit haar werk naar huis komen. Hij zou al thuis zijn voordat ze hem kon missen. Hopelijk vroeg ze niet hoe zijn dag was geweest.

Donkere wolken bedekten ondertussen de hemel, en kort daarna voelde hij de eerste druppels op zijn hoofd. Omdat hij geen paraplu bij zich had dook hij zo diep als het ging in de kraag van zijn jas. Hij twijfelde even of hij rechtsomkeert zou maken en naar het station terug zou lopen, maar besloot toen toch naar links te gaan en aan de overkant van de rivier in een kroeg te gaan zitten tot de regen voorbij was getrokken. Dat was tenslotte de snelste weg naar droge voeten. Het weer paste wonderbaarlijk goed bij zijn eigen bedrukte stemming, dacht hij; precies zo zou hij het in een roman schrijven, als hij tenminste ooit een roman zou schrijven. Het stond vast dat hij meer van zichzelf had gehoopt dan dat hij tot nu toe had waargemaakt. Had het jongetje in de trein hem niet ook afkeurend aangekeken, en leerde het gezegde niet dat kinderen nooit liegen? Het kind had hem natuurlijk onmiddellijk doorzien, het had gemerkt dat hij, Neumann, in de taak die hij zichzelf had gesteld, niet was geslaagd.

Omdat hij in zulke weemoedige gedachten verdiept was, merkte hij niet dat hij een afgezet deel van de brug had betreden, waar vanwege reparatiewerk een stuk van het hekwerk ontbrak. Als een van de bouwvakkers hem daar luid schreeuwend op attent probeerde te maken, draaide Neumann zich geschrokken om en gleed daarbij uit in een plas water, dat zich in een put in het gladde asfalt had verzameld. Hij kon zich niet staande houden, hij viel en gleed daarbij richting de rand van de brug. Hij probeerde zich nog vast te houden, maar hij was niet sterk genoeg, en ook de man die hem te hulp gerend was, kwam te laat om hem nog omhoog te kunnen trekken.

Terwijl hij viel keek hij nog een keer omhoog, staarde in het geschrokken gezicht van de jonge man, die hopelijk een betere toekomst voor zich had dan zijn verleden was geweest, en hij had nog net genoeg tijd om te denken dat dus zelfs de beslissing in de ene of de andere richting te lopen, niet altijd omkeerbaar is.
Powered by Create your own unique website with customizable templates.
  • Home
    • About me
  • History
  • Book reviews
  • Authors & Illustrators
  • Blog