Ik heb bedacht dat ik mijn verhaal ga opschrijven, men hoort immers vaak genoeg van andere mensen, die verbannen zijn en dan gewoon maar hun dagelijks leven op papier brengen en daar wereldberoemd door worden. Ik heb zulke personen altijd verafschuwd, ze hebben voor hun roem immers niets anders gedaan dan door de wereld verstoten te worden, en dat kan toch werkelijk iedere idioot.
Maar goed, ik ben dus een banneling. Ik wil mijn lezers eerst de reden van mijn verbanning onthullen: ik heb de stad, waarin ik geboren ben en bijna vierenvijftig jaar gewoond heb, voorgoed verlaten, omdat het gerucht gaat, dat ik mijn lieve vrouw met een broodmes de keel doorgesneden heb. Dat raakt kant noch wal, het was namelijk een vismes, en lief was het mens ook niet bepaald, in ieder geval nooit tegen mij. Een kleine noot zou ik hier graag nog invoegen: zou een van mijn waarde lezers ooit op het idee komen, op gelijke wijze met zijn vrouw te werk te gaan als ik, neem dan deze tip van mij ter harte: neem een goed keukenmes. Een vis mes deugt voor het doorsnijden van kelen voor geen cent. Maar dat is ook maar mijn bescheiden mening.
In ieder geval was haar keel na inspannende zagerij doorgesneden, en met een vrouw zonder hoofd kan men niet veel beginnen. De vis, die ze aan het bereiden was, kon niet meer klaargemaakt worden (het was beter geweest als ik had gewacht tot het visje in de pan lag, maar wijsheid komt vaak achteraf), dus heb ik mijn tas gepakt en ben naar de kroeg gegaan. Daar heb ik een maaltijd tot mij genomen, die zeer goed smaakte, en die mijn honger goed stilde, en die honger was na mijn zware werk behoorlijk groot geweest. Ik dronk een bier of twee, waarop nog meerdere volgden, maar die heb ik niet meer geteld, omdat er een jonge, sluw uitziende man aan mijn tafeltje kwam zitten.
'Zeg eens,' zei de man, 'hoe komt het dat je hemd zo onder de rode vlekken zit? Het lijkt wel bloed!'
'Ha,' lachte ik, 'Zal ik je eens iets zeggen, vriend? Dat is ook bloed!'
Een ogenblik lang was het stil, toen vroeg hij, waar dat bloed dan wel vandaag kwam.
'Van mijn vrouw,' zei ik hem waarheidsgetrouw - ik ben geen leugenaar, moet u weten.
Zijn ogen werden enorm groot, ik heb sindsdien niemand meer zijn ogen zo wijd open zien sperren. Maar eigenlijk heb ik sindsdien überhaupt niet veel mensen meer gezien.
'Maar... Hoe gaat het dan nu met haar? Aangezien jij hier zo rustig zit te eten?'
'Ze is morsdood!'
Ik vertelde hem kort en krachtig, wat er gebeurd was. De goeie jongen sloeg een kruis en mompelde iets naar de hemel, alsof dat ooit iemand iets had geholpen, maar als hij zich daardoor beter voelt, wie ben ik dan, hem ervan af te houden.
Hij zweeg een hele tijd, staarde afwisselend mij en de vlekken op mijn hemd aan, en leek te overwegen of hij iets zou zeggen of niet. Toen veranderde zijn blik en hij boog zich over het tafeltje.
'Heb je al bedacht wat je ermee gaat doen?'
'Waarmee?'
'Nou, met je vrouw!'
'Oh, zo. Nee, eerlijk gezegd niet.'
'Je kan haar niet zomaar in de tuin begraven. Of in de rivier gooien. Je vrouw moet verdwijnen. Spoorloos.'
Hij had de laatste zinnen fluisterend uitgesproken, alleen op het laatste woord had hij bijzondere nadruk gelegd. Hij keek me trots en vol verwachting aan.
Ik antwoordde met dezelfde fluistertoon: 'En hoe ga ik daar het beste te werk?'
Hij sloeg met zijn vlakke hand op de tafel en lachte triomfantelijk. 'Laat dat maar aan mij over.'
'Aan jou?'
Hij boog weer naar me toe. 'Ik knap dat klusje voor jou op, en jij doet iets voor mij. We helpen elkaar. Niemand komt iets over jouw foutje te weten. Geen politie, geen lastige vragen, en al zeker geen bajes.'
Tsja, de bajes, ik kon inderdaad niet zeggen, dat ik daar op zat te wachten, en na wat ik gedaan had was het uitzicht op een verblijf in dat gebouw behoorlijk zeker.
'En wat moet ik dan voor jou doen?'
Hij nam een slok van zijn bier.
'Niets groots. Iets ergens afgeven.'
'Iets gevaarlijks?'
Hij twijfelde even, maar zei toen: 'Geld.'
'Poen!' herhaalde ik verrast.
Hij maande me geschrokken tot stilte.
Nou, als dat alles is, dacht ik bij mezelf. Geld is een van mijn lievelingsdingen, en daarmee een kleine reis te maken, leek me een prima vooruitzicht. In de tijd, die mijn reis in beslag zou nemen, zou deze man thuis alles opruimen, en hij had er vast niets op tegen als ik af en toe iets in de mij in bewaring gegeven buidel zou tasten. Ik besloot hem er echter niet naar te vragen en daar gewoon vanuit te gaan.
'Goed,' zei ik daarom.
Zijn gezicht klaarde op.
'Geef me die centen en het adres, waar het heen moet, en ik ben je man. Hier zijn mijn huissleutels,' - ik haalde ze uit mijn broekzak en wierp ze voor hem op tafel - 'ik vertrouw op een zuivere afloop.'
Hij boog zich onder de tafel en haalde een in papier gevouwen pakketje tevoorschijn, waarin zich duidelijk een behoorlijk aantal bankbiljetten bevonden. Ik liet het pakje in mijn tas glijden, terwijl de man iets op een papiertje krabbelde en in mijn richting schoof. Ik las het adres.
'Zo, dat is een flink stuk lopen.'
'Maar het is eenvoudig. Mijn gezicht is te bekend, in die omgeving. Maar jou kent niemand. Je zult in alle rust de stad betreden, het pakje afleveren en weer naar huis keren.'
Ik haalde mijn schouders op. Het zal wel goedkomen, dacht ik.
We betaalden de rekening en gingen elk een andere weg: hij liep richting mijn huis, en ik stapte voor het eerst in mijn leven de wijde wereld in.
Wordt vervolgd!