We renden en lachten
We renden en we lachten. Vanaf de dag dat je naast ons kwam te wonen waren we onafscheidelijk. Jouw ouders kwamen bij ons op bezoek om zich voor te stellen en ze waren maar wat blij toen ze mij zagen. Een buurjongetje van dezelfde leeftijd als hun zoon, was dat niet heerlijk? Ze hoopten dat we goede speelkameraden zouden worden. En dat werden we. We konden urenlang op mijn kamertje zitten praten, lezen of met mijn autootjes spelen. Ik had niet veel speelgoed, dat was er in die tijd niet, maar jij wist altijd wel iets te vertellen; ik hing aan je lippen al je weer eens een verhaal had verzonnen. Zodra de zon scheen, en dat was vaak (in die tijd waren de zomers nog wat zomers moeten zijn), waren we buiten. We speelden aan de rivier, gingen zwemmen of deden wie het langst stil kon blijven liggen. We onderzochten ijverig de insecten die ons zoemend omringden. In een zomer, we moeten zes of zeven zijn geweest, reden we dagelijks met de houten wagen, die mijn vader helemaal zelf had gemaakt, door de straten. De ene keer zat jij erin, dan trok ik. De andere keer zat ik op de wagen als een prins te pronken, en trok jij. Je was altijd al sterker dan ik, en als ik in het wagentje zat deed je je uiterste best om zo ver en zo snel mogelijk vooruit te komen. Nooit hadden we ruzie. We gunden elkaar alles. Onze talenten wogen ook te goed tegen elkaar op om ergens ruzie over te krijgen. Jij was de sterkste, maar ik was sneller als we een wedloopje deden. De zomers en de dagen leken eeuwig lang te duren, en iedere dag van die eeuwigheid verbrachten we samen. De mensen uit de buurt grapten wel eens. 'Die jongens zijn niet van elkaar weg te slaan, later gaan ze nog eens trouwen', zeiden ze.
We gingen naar school. In de klas zaten we naast elkaar, na school leerden we samen. Onze klasgenoten praatten over meisjes, maar ons interesseerden ze niet. Mijn vader vroeg wel eens of ik niet een liefje had, dan trok ik mijn schouders op en zweeg. Ik had geen liefje nodig. We werden ouder en onze lichamen veranderden. Vroeger hadden we altijd naakt gezwommen, dat was normaal, dat deed iedereen. Maar nu waren we dertien, en het voelde anders als ik naar je blote lichaam keek. Je donkere huid maakte gevoelens in me los die ik nog niet kende. We merkten het allebei. Het kwam tegelijkertijd, alsof we een en dezelfde persoon waren. We voelden dat wij geen meisje, maar elkaar wilden. En hoewel het samenzijn iets heerlijks was, voelde het als iets verkeerds. We moesten het geheim houden, zwoeren we. Onze ouders mochten van niets weten. Na school leerden we en na het leren kleedden we ons uit.
Zo vergingen meerdere gelukkige jaren. Zeventien en nog nooit een vriendinnetje gehad, daar klopt iets niet, zei mijn vader op een avond, toen hij me voor een ernstig gesprek bij zich had geroepen. Iedere knul had op die leeftijd al eens gekust. Wat er met me aan de hand was, wilde hij weten. Of ze me niet goed genoeg hadden voorgelicht? Ik ontkende dat, ik wist genoeg. Ik wist ook dat ik geen meisje wilde, maar dat zei ik niet. In plaats daarvan zei ik dat ik de juiste nog niet was tegengekomen. Dat stelde mijn ouders tevreden, tenminste voor een tijdje. Mij deed het pijn. De juiste persoon woonde al sinds twaalf jaar naast me.
Twaalf jaar en onafscheidelijk, maar daar kwam een eind aan. Je ging in de stad studeren en verhuisde. Ik bleef in het dorp om een vak te leren, zoals mijn ouders het noemden. Verschrikkelijke gevoelens overkwamen me. Ik miste je aanwezigheid en de zekerheid van je bestaan. Twaalf jaar lang had ik je iedere dag gezien. Hoe wist ik nu dat je gezond was, of je je vrolijk of verdrietig voelde? Bellen was duur, dat kon niet elke dag. We schreven brieven en telden de dagen af tot je naar het dorp terug kon komen. Dan lagen we de hele avond in elkaars armen, zwijgend, en soms vertelde je verhalen, net als vroeger.
Daarnaast was er de jaloezie. Ik wilde het niet, maar de voorstelling van jou met een andere man drong zich genadeloos in mijn hoofd. Hoe langer je weg bleef, hoe erger het werd. Mijn fantasie was niet te temmen. Ik had zulke duidelijke voorstellingen dat ik daadwerkelijk boos op je kon worden. Je had me al verlaten, het vreemdgaan was slechts een volgende stap. Het was iets logisch, iets onvermijdbaars. Natuurlijk zwoer je dat er geen ander was, je was gekwetst door mijn wantrouwen. Ik schaamde me en vroeg je om vergeving. En jij vergaf me. Keer op keer. Het moet enorm veel geduld van je gevergd hebben, maar dat was iets waarvan ik me pas later bewust werd.
Ondertussen werd mijn vader ongeduldig. Hij was het toonbeeld van een man: sterk, zelfverzekerd, zorgzaam voor zijn vrouw, maar had ook altijd oog voor andere vrouwen, zonder dat het voor mijn moeder onaangenaam werd. Hij was handig en wist van aanpakken. Hij had het nooit hardop gezegd, maar ik wist dat hij teleurgesteld in me was. Toen hij een zoon kreeg had hij gehoopt dat ik een kind naar zijn voorbeeld zou worden. Hij heeft zijn uiterste best gedaan om me voor zijn handwerk te winnen, maar ik wilde liever lezen. Ik probeerde het wel, voor hem, maar ik ben er gewoon niet voor geschapen. Uiteindelijk heeft hij het opgegeven. Soms keek hij teleurgesteld naar mijn fijne blanke handen, waarmee hij zulke grote plannen had gehad. Ik was in dat opzicht al niet de zoon die hij zich had gewenst, en nu trok ik me ook niets van vrouwen aan. Ik was een aantrekkelijke jongeman van tweeëntwintig, en ik kreeg ook best aandacht van giechelende meisjes, maar uitnodigen deed ik ze natuurlijk nooit. In de herhaaldelijke gesprekken met mijn vader bleef ik gesloten. Uiteindelijk moet hij iets gaan zijn vermoeden, want hoewel hij altijd hartelijk tegen je geweest en altijd blij was jou, mijn beste vriend, te zien, begon hij je argwanend aan te kijken. Of we niet eens naar de kroeg wilden en andere jongens of meisjes wilden ontmoeten, vroeg hij bij een van je zeldzame bezoeken, toen we op het punt stonden naar boven te verdwijnen. Na een gedwongen uurtje bij mijn ouders op te bank konden we niet wachten naar boven te gaan en de verlangens die zich in de loop der weken hadden opgehoopt uit te leven. We antwoordden afwijkend en vluchtten naar mijn kamer. Er had in onze familie altijd een onuitgesproken privésfeer geheerst, mijn ouders zouden nooit zomaar mijn kamer binnenkomen, en daarom was het ook nooit nodig de deur af te sluiten. Maar die dag kon mijn vader niet anders: hij moest zijn bangste vermoedens bevestigd - of liever gezegd ontkend - zien. Toen we ongeveer tien minuten boven waren, sloop hij de trap op. Hij opende de deur voorzichtig. Zijn reactie was verschrikkelijk. Zodra hij ons zag smeet hij de deur open en stootte een ongecontroleerde brul uit. We schrokken enorm en hadden natuurlijk geen mogelijkheid meer iets anders te laten lijken dan hoe het was. 'Eruit!' brulde hij woedend naar jou. Het speeksel vloog door de kamer en de aderen in zijn slapen klopten gevaarlijk. Hij trok je hardhandig van mijn bed en sleepte je de deur uit, gooide een stapel kleren, die deels van mij en deels van jou waren, achter je aan en smeet de deur achter je dicht. Ik heb de voordeur niet meer horen gaan, en wist dus niet hoe snel je weg was, want mijn vader had zichinmiddels op mij gestort. Met zijn grote sterke handen sloeg en stompte hij op me in. 'Mijn zoon', huilde hij, 'een smerige nicht! Heb ik je dan niet alle aandacht gegeven, heb ik dan niet mijn best gedaan een goeie kerel uit je te maken?' Ik rolde me in een foetushouding om me zoveel mogelijk voor zijn onophoudelijk op mij neerkomende vuisten te beschermen. Dat maakte hem nog woedender. 'Weer je tenminste als een man', schreeuwde hij. 'Gedraag je niet als een wijf!'
Mijn moeder was inmiddels op het lawaai afgekomen en kwam mijn kamer binnengestormd. Ik weet niet hoe het was afgelopen als zij mijn vader niet van me af had getrokken. Ik bewoog me niet. Alleen het ademen deed al pijn en ik was er vrijwel zeker van dat ik iets had gebroken, maar op de een of andere manier voelde het alsof ik het had verdiend. Ik wist dat het iets slechts was met een man samen te zijn. Dat had ik tijdens mijn hele opvoeding en mijn leven in ons dorp geleerd. Wat ik voelde was tegen de natuur. God zou me ervoor straffen, en mijn vader was alleen in zijn plaats getreden om het voor hem te doen. Mijn lichaam deed pijn, maar ik had mijn ouders misschien nog wel meer pijn gedaan. Wat zouden de buren en de andere dorpsbewoners zeggen als dit aan het licht kwam? Mijn ouders zouden door mijn schuld een irreparabel groot gezichtsverlies lijden. Dat verdienden ze niet. Ik kon ze niet meer onder ogen komen. Ik heb me aangekleed, ben de trap afgeslopen en heb stilletjes de deur achter me dicht gedaan. In de woonkamer hoorde ik mijn ouders opgewonden praten. Mijn moeder huilde, mijn vader klonk wanhopig. Dat was de laatste keer dat ik de stemmen van mijn ouders heb gehoord.
We vonden elkaar op het station. Ik ging met je mee naar de stad en trok bij je in. Je studentenkamer was klein, maar we hadden niet veel nodig. In de stad waren de mensen veel opener en niet zo wereldvreemd als in het dorp, waardoor we vrijer konden bewegen, al was ik altijd schuchter. Vele malen heb ik met de telefoon in mijn handen gestaan om mijn ouders te bellen, maar ik kreeg het niet over mijn hart. Ik had ze een kaartje gestuurd zodat ze wisten waar ik was, en ik denk dat ze opgelucht waren dat ik ergens was ondergekomen, maar ze hebben nooit gereageerd. Jaren vergingen. Je sloot je studie glorierijk af en ging werken, ik kreeg een baan in een winkel. We verhuisden naar een groter appartement. Het leek allemaal perfect. Behalve dat sluimerende gevoel dat me altijd begeleidde was ook alles perfect. Maar dat snijdende gevoel, het gevoel dat we iets slechts deden en iets slechts waren bleef me achtervolgen. Kon ik ooit gelukkig zijn als ik mezelf niet accepteerde? Nee. Maar hoe kon ik mezelf accepteren als ik wist dat mijn ouders me veroordeelden? Dat kon ik ook niet. We hadden jouw ouders ingelicht toen ik bij je kwam wonen en zij hadden het aanvaard. Ze kwamen zelf uit een vrije familie en hadden er niet zoveel problemen mee. Je vond het vreselijk als ik neerslachtig was en probeerde me altijd op te beuren; je ouders deden hun best mij als hun eigen zoon te behandelen. Misschien was ik ondankbaar, maar hoe lief ze ook voor me waren, ik wilde de goedwillige handdruk van mijn eigen vader en de gelukwensen van mijn eigen moeder.
Uiteindelijk ging het niet meer. Misschien had je een andere man ontmoet, die vrolijker in het leven stond en zichzelf niet verafschuwde. Misschien frustreerde het je te zeer dat je mij niet kon helpen. In ieder geval besloot je onze relatie te verbreken.
Mijn kleine wereld stortte in.
Ons afscheid viel zwaar. Ik zou zolang bij een vriend logeren, had ik je verteld, totdat ik een eigen woning had gevonden. Wellicht wist je dat ik loog. Misschien hoopte je dat ik de waarheid sprak. Ik had geen vriend bij wie ik kon wonen. Sinds mijn vroegste jeugd waren mijn familie en jij alles wat ik had gehad. Vriendschappen hadden zich nooit ver ontwikkeld, omdat ik me voor mezelf schaamde en me nooit bij iemand anders als bij jou had kunnen blootstellen. Ik verliet ons huis - jouw huis - zonder doel. Nadat we elkaar een laatste keer hadden omarmd keek ik niet meer om. Ik liep totdat mijn benen me niet meer konden dragen. Ik huilde niet. Mijn emoties waren zo hoog opgelopen dat ik niets meer voelde. Mijn laatste gedachten wijdde ik liefdevol aan mijn ouders, die zo hun best hadden gedaan uit mij een goed mens te maken, en aan onze gelukkige, zorgeloze momenten. Toen ik sprong zag ik ons voor me, twee vrolijke jongetjes van zes, hoe we renden en lachten.
We gingen naar school. In de klas zaten we naast elkaar, na school leerden we samen. Onze klasgenoten praatten over meisjes, maar ons interesseerden ze niet. Mijn vader vroeg wel eens of ik niet een liefje had, dan trok ik mijn schouders op en zweeg. Ik had geen liefje nodig. We werden ouder en onze lichamen veranderden. Vroeger hadden we altijd naakt gezwommen, dat was normaal, dat deed iedereen. Maar nu waren we dertien, en het voelde anders als ik naar je blote lichaam keek. Je donkere huid maakte gevoelens in me los die ik nog niet kende. We merkten het allebei. Het kwam tegelijkertijd, alsof we een en dezelfde persoon waren. We voelden dat wij geen meisje, maar elkaar wilden. En hoewel het samenzijn iets heerlijks was, voelde het als iets verkeerds. We moesten het geheim houden, zwoeren we. Onze ouders mochten van niets weten. Na school leerden we en na het leren kleedden we ons uit.
Zo vergingen meerdere gelukkige jaren. Zeventien en nog nooit een vriendinnetje gehad, daar klopt iets niet, zei mijn vader op een avond, toen hij me voor een ernstig gesprek bij zich had geroepen. Iedere knul had op die leeftijd al eens gekust. Wat er met me aan de hand was, wilde hij weten. Of ze me niet goed genoeg hadden voorgelicht? Ik ontkende dat, ik wist genoeg. Ik wist ook dat ik geen meisje wilde, maar dat zei ik niet. In plaats daarvan zei ik dat ik de juiste nog niet was tegengekomen. Dat stelde mijn ouders tevreden, tenminste voor een tijdje. Mij deed het pijn. De juiste persoon woonde al sinds twaalf jaar naast me.
Twaalf jaar en onafscheidelijk, maar daar kwam een eind aan. Je ging in de stad studeren en verhuisde. Ik bleef in het dorp om een vak te leren, zoals mijn ouders het noemden. Verschrikkelijke gevoelens overkwamen me. Ik miste je aanwezigheid en de zekerheid van je bestaan. Twaalf jaar lang had ik je iedere dag gezien. Hoe wist ik nu dat je gezond was, of je je vrolijk of verdrietig voelde? Bellen was duur, dat kon niet elke dag. We schreven brieven en telden de dagen af tot je naar het dorp terug kon komen. Dan lagen we de hele avond in elkaars armen, zwijgend, en soms vertelde je verhalen, net als vroeger.
Daarnaast was er de jaloezie. Ik wilde het niet, maar de voorstelling van jou met een andere man drong zich genadeloos in mijn hoofd. Hoe langer je weg bleef, hoe erger het werd. Mijn fantasie was niet te temmen. Ik had zulke duidelijke voorstellingen dat ik daadwerkelijk boos op je kon worden. Je had me al verlaten, het vreemdgaan was slechts een volgende stap. Het was iets logisch, iets onvermijdbaars. Natuurlijk zwoer je dat er geen ander was, je was gekwetst door mijn wantrouwen. Ik schaamde me en vroeg je om vergeving. En jij vergaf me. Keer op keer. Het moet enorm veel geduld van je gevergd hebben, maar dat was iets waarvan ik me pas later bewust werd.
Ondertussen werd mijn vader ongeduldig. Hij was het toonbeeld van een man: sterk, zelfverzekerd, zorgzaam voor zijn vrouw, maar had ook altijd oog voor andere vrouwen, zonder dat het voor mijn moeder onaangenaam werd. Hij was handig en wist van aanpakken. Hij had het nooit hardop gezegd, maar ik wist dat hij teleurgesteld in me was. Toen hij een zoon kreeg had hij gehoopt dat ik een kind naar zijn voorbeeld zou worden. Hij heeft zijn uiterste best gedaan om me voor zijn handwerk te winnen, maar ik wilde liever lezen. Ik probeerde het wel, voor hem, maar ik ben er gewoon niet voor geschapen. Uiteindelijk heeft hij het opgegeven. Soms keek hij teleurgesteld naar mijn fijne blanke handen, waarmee hij zulke grote plannen had gehad. Ik was in dat opzicht al niet de zoon die hij zich had gewenst, en nu trok ik me ook niets van vrouwen aan. Ik was een aantrekkelijke jongeman van tweeëntwintig, en ik kreeg ook best aandacht van giechelende meisjes, maar uitnodigen deed ik ze natuurlijk nooit. In de herhaaldelijke gesprekken met mijn vader bleef ik gesloten. Uiteindelijk moet hij iets gaan zijn vermoeden, want hoewel hij altijd hartelijk tegen je geweest en altijd blij was jou, mijn beste vriend, te zien, begon hij je argwanend aan te kijken. Of we niet eens naar de kroeg wilden en andere jongens of meisjes wilden ontmoeten, vroeg hij bij een van je zeldzame bezoeken, toen we op het punt stonden naar boven te verdwijnen. Na een gedwongen uurtje bij mijn ouders op te bank konden we niet wachten naar boven te gaan en de verlangens die zich in de loop der weken hadden opgehoopt uit te leven. We antwoordden afwijkend en vluchtten naar mijn kamer. Er had in onze familie altijd een onuitgesproken privésfeer geheerst, mijn ouders zouden nooit zomaar mijn kamer binnenkomen, en daarom was het ook nooit nodig de deur af te sluiten. Maar die dag kon mijn vader niet anders: hij moest zijn bangste vermoedens bevestigd - of liever gezegd ontkend - zien. Toen we ongeveer tien minuten boven waren, sloop hij de trap op. Hij opende de deur voorzichtig. Zijn reactie was verschrikkelijk. Zodra hij ons zag smeet hij de deur open en stootte een ongecontroleerde brul uit. We schrokken enorm en hadden natuurlijk geen mogelijkheid meer iets anders te laten lijken dan hoe het was. 'Eruit!' brulde hij woedend naar jou. Het speeksel vloog door de kamer en de aderen in zijn slapen klopten gevaarlijk. Hij trok je hardhandig van mijn bed en sleepte je de deur uit, gooide een stapel kleren, die deels van mij en deels van jou waren, achter je aan en smeet de deur achter je dicht. Ik heb de voordeur niet meer horen gaan, en wist dus niet hoe snel je weg was, want mijn vader had zichinmiddels op mij gestort. Met zijn grote sterke handen sloeg en stompte hij op me in. 'Mijn zoon', huilde hij, 'een smerige nicht! Heb ik je dan niet alle aandacht gegeven, heb ik dan niet mijn best gedaan een goeie kerel uit je te maken?' Ik rolde me in een foetushouding om me zoveel mogelijk voor zijn onophoudelijk op mij neerkomende vuisten te beschermen. Dat maakte hem nog woedender. 'Weer je tenminste als een man', schreeuwde hij. 'Gedraag je niet als een wijf!'
Mijn moeder was inmiddels op het lawaai afgekomen en kwam mijn kamer binnengestormd. Ik weet niet hoe het was afgelopen als zij mijn vader niet van me af had getrokken. Ik bewoog me niet. Alleen het ademen deed al pijn en ik was er vrijwel zeker van dat ik iets had gebroken, maar op de een of andere manier voelde het alsof ik het had verdiend. Ik wist dat het iets slechts was met een man samen te zijn. Dat had ik tijdens mijn hele opvoeding en mijn leven in ons dorp geleerd. Wat ik voelde was tegen de natuur. God zou me ervoor straffen, en mijn vader was alleen in zijn plaats getreden om het voor hem te doen. Mijn lichaam deed pijn, maar ik had mijn ouders misschien nog wel meer pijn gedaan. Wat zouden de buren en de andere dorpsbewoners zeggen als dit aan het licht kwam? Mijn ouders zouden door mijn schuld een irreparabel groot gezichtsverlies lijden. Dat verdienden ze niet. Ik kon ze niet meer onder ogen komen. Ik heb me aangekleed, ben de trap afgeslopen en heb stilletjes de deur achter me dicht gedaan. In de woonkamer hoorde ik mijn ouders opgewonden praten. Mijn moeder huilde, mijn vader klonk wanhopig. Dat was de laatste keer dat ik de stemmen van mijn ouders heb gehoord.
We vonden elkaar op het station. Ik ging met je mee naar de stad en trok bij je in. Je studentenkamer was klein, maar we hadden niet veel nodig. In de stad waren de mensen veel opener en niet zo wereldvreemd als in het dorp, waardoor we vrijer konden bewegen, al was ik altijd schuchter. Vele malen heb ik met de telefoon in mijn handen gestaan om mijn ouders te bellen, maar ik kreeg het niet over mijn hart. Ik had ze een kaartje gestuurd zodat ze wisten waar ik was, en ik denk dat ze opgelucht waren dat ik ergens was ondergekomen, maar ze hebben nooit gereageerd. Jaren vergingen. Je sloot je studie glorierijk af en ging werken, ik kreeg een baan in een winkel. We verhuisden naar een groter appartement. Het leek allemaal perfect. Behalve dat sluimerende gevoel dat me altijd begeleidde was ook alles perfect. Maar dat snijdende gevoel, het gevoel dat we iets slechts deden en iets slechts waren bleef me achtervolgen. Kon ik ooit gelukkig zijn als ik mezelf niet accepteerde? Nee. Maar hoe kon ik mezelf accepteren als ik wist dat mijn ouders me veroordeelden? Dat kon ik ook niet. We hadden jouw ouders ingelicht toen ik bij je kwam wonen en zij hadden het aanvaard. Ze kwamen zelf uit een vrije familie en hadden er niet zoveel problemen mee. Je vond het vreselijk als ik neerslachtig was en probeerde me altijd op te beuren; je ouders deden hun best mij als hun eigen zoon te behandelen. Misschien was ik ondankbaar, maar hoe lief ze ook voor me waren, ik wilde de goedwillige handdruk van mijn eigen vader en de gelukwensen van mijn eigen moeder.
Uiteindelijk ging het niet meer. Misschien had je een andere man ontmoet, die vrolijker in het leven stond en zichzelf niet verafschuwde. Misschien frustreerde het je te zeer dat je mij niet kon helpen. In ieder geval besloot je onze relatie te verbreken.
Mijn kleine wereld stortte in.
Ons afscheid viel zwaar. Ik zou zolang bij een vriend logeren, had ik je verteld, totdat ik een eigen woning had gevonden. Wellicht wist je dat ik loog. Misschien hoopte je dat ik de waarheid sprak. Ik had geen vriend bij wie ik kon wonen. Sinds mijn vroegste jeugd waren mijn familie en jij alles wat ik had gehad. Vriendschappen hadden zich nooit ver ontwikkeld, omdat ik me voor mezelf schaamde en me nooit bij iemand anders als bij jou had kunnen blootstellen. Ik verliet ons huis - jouw huis - zonder doel. Nadat we elkaar een laatste keer hadden omarmd keek ik niet meer om. Ik liep totdat mijn benen me niet meer konden dragen. Ik huilde niet. Mijn emoties waren zo hoog opgelopen dat ik niets meer voelde. Mijn laatste gedachten wijdde ik liefdevol aan mijn ouders, die zo hun best hadden gedaan uit mij een goed mens te maken, en aan onze gelukkige, zorgeloze momenten. Toen ik sprong zag ik ons voor me, twee vrolijke jongetjes van zes, hoe we renden en lachten.